De eerste Brabantse bewoners vestigden zich op de rand van natte beekdalen en de hoger gelegen gronden. Ze verdeelden hun land in kampen (Kempen). Een kamp is een stuk bouwland, in de buurt van een boerderij waar men voedsel verbouwde: gerst, boekweit, aardappelen en peulvruchten. De broeken of beemden lagen in de drassige beekdalen en dienden als wei- en hooi land. Op de zandige, hoge delen groeide hei, waar de boer zijn schapen liet grazen. Al wandelend kunt u hier genieten van de laatst overgebleven vennen, beemden en heidevelden. Natuurlijk wordt de slingerende Dommel, waarlangs de Venbergergse molen al eeuwen draait, niet overgeslagen.